Mijn vader, geen prater, kwam uit een zwijgzame familie.
Ik herinner me verjaardagsfeestjes, mannen en vrouwen gescheiden in twee kringen in de woonkamer. Rook in de lucht, een bord met gevulde eieren en glazen gevuld met mentholsigaretten op tafel. Een levendige kring pratende vrouwen.
De mannen van de familie van Iersel zwijgend vertoevend bij elkaar.
Soms zei een oom: “jèjè, tis wè.”
En dan weer stilte.
Ze hadden het goed met elkaar.
Ook hun kinderen, mijn neven, hebben zwijgzame genen. Een neef vertelde ooit: ’Toen mijn vrouw haar moeder voor het eerst meenam voor een bezoek aan de familie van Iersel zei die na een stille middag, op de terugweg in de auto, licht verbijsterd tegen haar dochter: “Waor bende nou toch terechtgekomen?!” ’
Daar waar mijn moeder het succes van haar huwelijk toeschreef aan het voeren van goede gesprekken met elkaar, zei mijn vader over het geheim van een goede relatie: “Weten wanneer ge uwe mond moet houden”.
Na het overlijden van mijn moeder zat ik graag naast mijn vader op de bank. Ik herinner me een moment, waarop ik de impuls kon weerstaan om de stilte op te vullen met kleine anekdotes over mijn leven, herinneringen, plannen. Ik zakte in de bank naast mijn vader, we zwegen en ik ontspande. Af en toe zei mijn vader een zin. Over hoe het was.
Stilte.
Af en toe stelde ik een korte vraag. Over hoe het was.
Stilte.
En dan weer eens een zin.
Toen ik wegging, bedankte hij mij, hij had het fijn gevonden.
Later kwam ik het volgende gedicht van Judith Herzberg tegen:
Ziekenbezoek
Mijn vader had een lang uur zitten zwijgen bij mijn bed.
Toen hij zijn hoed had opgezet
zei ik, nou, dit gesprek
is makkelijk te resumeren.
Nee, zei hij, nee toch niet,
je moet het maar eens proberen.
Spreekt het je aan? Herken, waardeer en gebruik stilte in de gesprekken die je deze week voert.
Ik hoor heel graag je reactie en ervaringen.
Hartelijke groet,