Een Duitse jonge professional zit bij me in training. Ze heeft het over Rotterdam. “De skyline van Rotterdam – nou ja, dat het er zo uit ziet, dat komt natuurlijk door ons – …”
Het treft me recht in mijn hart. Hoe zit schuld met haar hele wezen verweven?
Een maatje, toevallig ook Duits, vertelde een tijdje terug:
“In 1986 hingen we voor het eerst vlaggetjes aan de autospiegels. Dat deden we daarvoor echt niet. De Duitse vlag gebruiken, het idee!”
Later spreekt ze over het begin van haar leven.
“Ik dacht als kind dat het onze schuld was dat mijn moeder bij de bevalling is overleden. Eén kind van de tweeling lag dwars, dat zal ik wel geweest zijn.
Na mijn moeders overlijden heeft mijn vader een streep gezet onder het verleden. Er is nooit meer over mijn moeder gesproken.
Ik weet nu dat je iemand kunt missen die je nooit gekend hebt.
Ik vraag me af of ik op haar lijk.
Toen mijn vader 75 werd zong ik. Een oude vriendin van mijn moeder zei: ‘Oh je moeder kon ook zo mooi zingen.’ Dat wist ik niet.
Later kwam ik bij een oudoom, hij liet een filmpje zien, waar ik voor het eerst mijn moeder zag bewegen.
Ik heb lang gewacht tot mijn vader zou gaan praten.
Hij is is nu over de negentig, hij krijgt dementie.
Nu nog met hem praten?
Ik denk dan: wat moet ik dan vragen?”
Als verpleegkundige waakt ze met haar grote hart ’s nachts bij zieke kinderen. Ik bewonder haar. En ik dub of ik haar nog eens wil zeggen: “zou je je vader kunnen vragen: lijk ik op haar?”