Arthur Japin schrijft in ’Geluk, een geheim-taal’:
’Rijdend door het eeuwig troosteloze Noord-Holland kom ik in de buurt van het graf van mijn moeder. Vroeger stapte ik dan wel eens uit, maar eigenlijk doet zo’n plek me weinig.
Sterven is toch in de eerste plaats een verhuizing. Zodra de pijn optrekt, merk je dat er eigenlijk maar één ding is veranderd: na hun dood zijn mensen niet meer om je heen, maar in je.’
Ja, denk ik.
Ik zoek op wat mindfulnessinspirator Thich Nath Hanh schreef over zijn moeder.
Hoe hij haar in zichzelf en ook om hem heen ervaart.
De tekst is lang.
Maar ik kreeg het niet gedaan om erin te knippen.
’Toen ik mijn moeder verloor, had ik het daar erg moeilijk mee. Als je zeven of acht bent, gaat het je niet in je kouwe kleren zitten, te bedenken dat je je moeder op een dag zult verliezen. Uiteindelijk worden we groot en verliezen we allemaal onze moeder, maar als je weet hoe je moet beoefenen, heb je het daar, als het eenmaal zover is, niet zo moeilijk meer mee. Het dringt al snel tot je door dat je moeder altijd in je leeft.
De dag dat mijn moeder stierf schreef ik in mijn dagboek: “Er is in mijn leven iets vreselijks gebeurd.” Meer dan een jaar nadat mijn moeder was heengegaan, had ik het heel moeilijk. Maar op een nacht lag ik in de hut van mijn hermitage in de hooglanden van Vietnam te slapen toen ik over mijn moeder droomde. Ik zag mezelf bij haar zitten en we voerden een schitterend gesprek. Ze zag er jong en mooi uit met haar lange, loshangende haar. Het was zo heerlijk om daar gewoon te zitten en met haar te praten alsof ze nooit gestorven was. Toen ik wakker werd, was het rond twee uur in de ochtend en ik had heel sterk het gevoel dat ik mijn moeder nooit was kwijtgeraakt. De indruk dat mijn moeder nog steeds bij me was, was heel sterk en duidelijk. Toen begreep ik dat het idee dat ik mijn moeder was kwijtgeraakt alleen maar een idee was. Het was me op dat moment duidelijk dat mijn moeder altijd in mij blijft leven.
Ik deed de deur open en ging naar buiten. De hele heuvel baadde in het maanlicht. Het was een heuvel die was bedekt met theeplanten en mijn hut stond achter de tempel halverwege de helling. Terwijl ik in het maanlicht door de rijen theeplanten liep, merkte ik dat mijn moeder nog steeds bij me was. Zij was het maanlicht dat me streelde zoals zij dat zo vaak had gedaan, heel teder, heel lief….heerlijk! Elke keer dat mijn voet de aarde aanraakte, wist ik dat mijn moeder daar bij me was. Ik wist dat dit lichaam niet alleen mijn lichaam was, maar een levende voortzetting van mijn moeder en mijn vader, mijn grootouders en overgrootouders. Van al mijn voorouders. Deze voeten die ik zag als ‘mijn’ voeten waren eigenlijk ‘onze’ voeten. Mijn moeder en ik lieten samen voetafdrukken achter in de vochtige aarde. Vanaf dat moment bestond het idee dat ik mijn moeder had verloren niet langer. Ik hoefde alleen maar naar de palm van mijn hand te kijken, de wind op mijn gezicht of de aarde onder mijn voeten te voelen om weer te weten dat mijn moeder altijd bij me is, dat ze er elk moment is.
Wanneer je iemand verliest van wie je houdt, lijd je. Maar als je weet hoe je de diepte in moet gaan, kan het zijn dat tot je doordringt dat zijn of haar aard werkelijk de aard is van geen geboorte, geen dood. Er is manifestatie en er is het ophouden van manifestatie om je op een andere manier te manifesteren. Je moet heel helder en heel alert zijn om de nieuwe manieren waarop iemand zich manifesteert te herkennen. Maar met de nodige oefenen en inspanning kan het je lukken.
Neem dus de hand van iemand die de beoefening kent en doe samen loopmeditatie.
Schenk aandacht aan alle bladeren, bloemen, vogels en dauwdroppels. Als je stil kunt staan en heel goed kunt kijken, kun je zien dat degene die je liefhebt zich telkens opnieuw in vele vormen manifesteert. Je omhelst de vreugde van het leven weer.’